Ontvangen vergoeding niet ter vervanging van gederfd of te derven loon en geen toepassing loonstamrechtvrijstelling
UITSPRAAK BELASTINGKAMER RECHTBANK TE ARNHEM | |
Belastingkamer : | Meervoudige |
Zaaknummer : | AWB 10/3516 |
Datum uitspraak : | 23 juni 2011 |
Belastingmiddel : | Loonbelasting |
Uitspraak hof Arnhem : | Klik hier voor de uitspraak van het hof |
Zaaknummer : | BK 11/00545 |
Datum : | 28 augustus 2012 |
Arrest Hoge Raad : | Afgedaan met toepassing art. 81 Wet RO |
Zaaknummer : | 12/04676 |
Datum: | 3 mei 2013 |
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 juni 2011
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Eiseres heeft op 11 februari 2010
voor de maand december 2009 een bedrag van € 364.000 aan loonheffingen op aangifte
voldaan. Hiertegen heeft eiseres op 10 februari 2010 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2010 het bezwaar van
eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 september 2010, ontvangen door de rechtbank
op 29 september 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een
verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2011 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen
de heer [A] (hierna: [A]), bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde].
Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding
en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
De aandelen van eiseres zijn sinds het jaar 2001 in bezit van de in Nederland
gevestigde tussenholding [B] BV, van welke laatste vennootschap de aandelen
in bezit zijn van de in Zweden gevestigde vennootschap [C].
De heer [A] is sinds 1 januari 1996 in loondienst van eiseres en haar rechtsvoorganger,
[D] NV (hierna: [D]).
Op 30 november 2001 is een arbeidsovereenkomst gesloten tussen [D] en [A]. Hierin
is opgenomen dat [A] de functie van manager zal bekleden (artikel 1), het salaris
fl. 12.500 per maand bedraagt (artikel 3) en dat de winstdelingsregeling 5%
bedraagt (artikel 5). Artikel 8 van de arbeidsovereenkomst ziet op het recht
op een ontslaguitkering en luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“8 Compensation for early termination of the employment agreement
1. If [D] NV is of the opinion that it is forced to terminate the employment
agreement wit the Employee and to dismiss the Employee from his position as
managing director without there being pressing or weighty reasons in the sense
meant by Articles 7:678 or 7:685 of the Netherlands Civil Code, or reasons of
non-performance on the part of the Employee, and without such dismissal being
to a large degree attributable to the fault of the Employee, then [D] NV shall
pay compensation to the Employee the amount of which will be calculated according
to the following formula: number of years of service (with a minimum of 2.5
years, two years and six months) multiplied by the annual salary.
2. At the request of the employee, payment of this compensation will be made
in such a manner and at such times that the taxation consequences for the Employee
will be as light as possible.
3. Without prejudice to the foregoing or the provisions contained in Article
2 [D] NV can with immediate effect suspend the Employee’s managerial and representative
authority to perform activities both internally and externally as well as deny
him access to the company’s premises and sites if continuation of the activities
of the Employee as managing director of [D] NV can no longer be required.
4. It is recorded that the Employee has been employed at [D] NV since 1.1.1996.”
[A] is in de loop van het jaar 2009 gevraagd de positie van logistiek manager
“Central Europe” te vervullen en formeel bestuurder te worden van vier vennootschappen
in Nederland, Duitsland en België. Eiseres is één van deze
vennootschappen. [A] heeft deze functie aanvaard per 1 juli 2009. De nieuwe
arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd in een overeenkomst (‘Employment Agreement’)
van 11 november 2009. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de bestaande
arbeidsovereenkomst zijn de uitbreiding van functie en verantwoordelijkheden,
het vervallen van de winstdelingsregeling en het beperken van de ontslagvergoeding
tot maximaal 6 maandsalarissen. Voorts is het maandsalaris verhoogd van € 8.630
naar € 20.000 per maand.
Eveneens op 11 november 2009 hebben eiseres en [A] een ‘Termination Agreement’
gesloten. In deze overeenkomst, waarin eiseres is aangeduid als ‘the Company’
en [A] als ‘the Director’, is – voor zover hier van belang – het volgende overeengekomen:
“1 Termination of employment agreement
1.1 The employment agreement of
12 October 2001 is terminated on 1 July 2009 by mutual consent, but will at
the same date be replaced by a new employment agreement between the Parties
(…).
1.2 As compensation for the termination of the employment agreement of 12 October
2001, including the loss of all acquired seniority, the Parties establish that
by virtue of the severance clause in that agreement the Director is entitled
to a remuneration of EUR 600.000,- gross (the “Severance Payment”). The Severance
Payment shall at the latest be paid to the Director five work days after the
signing of this Agreement. The Severance Payment shall be made to a bank account
provided by the Director in due time. The Parties are aware that the Severance
Payment is subject to wage tax withholdings and that this remuneration is not
pensionable income.
1.3 On 1 April 2010 the Director is entitled to EUR 100,000 gross. The payment
shall be made to a bank account provided by the Director in due time. The Parties
are aware that the payment is subject to wage tax withholdings and that this
remuneration is not pensionable income. Through this remuneration the Director
had received full and final compensation for distribution of profits in the
employment agreement of 12 October 2001.
1.4 When the Company has fulfilled its obligations in Clauses 1.2 and 1.3 the
Director has no further claims for remuneration, damages or any other compensation
with respect to the employment agreement of 12 October 2001 and the termination
thereof.”
Ter toelichting op de Employment Agreement en Termination Agreement heeft eiseres
een schriftelijke verklaring van de heer [E] van [F] te Zweden in het geding
gebracht. Deze verklaring is opgemaakt op 29 april 2011 en omvat – voor zover
hier van belang – het volgende:
“- During the course of 2009, several meetings were conducted between [A] and
Mr. [E] (hereinafter: [E]). The goal of these meetings was to offer a new role,
with the usual terms of employment to [A].
(…)
- (…) changes in the legal guidelines regarding gratifications in floated campanies
in Sweden, [C] was “forced” to alter the severance agreement.
- Due to the promotion the salary increased dramatically, while at the same
time the variable part of the potential income, the profit sharing, was transformed
into a guaranteed salary component.
- Due to the severance clause in the November 30th 2001 agreement, the new role
was only available for [A] if he would agree to an alteration of the severance.
This lead to termination of the November 30th 2001 agreement and the signing
of a new employment agreement on November 11th 2009.
- Clause 1.1 of the new agreement states that the new agreement only applies
when termination of the former agreement is signed.
- Due to the experience, knowledge and skills of [A], [X] wanted him to take
on the expansion of activities of [C] in Central Europe but without running
the risk of [A] declining due to not wanting to lose his severance. Therefore,
[C] have opened negotiations in order to come to an agreement with [A].
- The current severance, as mentioned in the November 11th 2009 employment agreement,
is completely in accordance with legal guidelines in Sweden and the international
guidelines of [C].
- I would like to underline once again that the discussions with regards to
changing the severance, began when during the recruitment procedure for the
General Manager Logistic Central Europe position, it became clear that the severance
in the employment agreement of [A] could be a show stopper in terms of accepting
the new role.”
Bij brief van 21 juli 2009 is door
eiseres ter zake van de aan [A] betaalde vergoeding van in totaal € 700.000
een verzoek ingediend om toepassing van artikel 11, eerste lid, letter g, (de
zogenoemde stamrechtvrijstelling) van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna:
Wet LB). In dit verzoek is vermeld dat de vergoeding zal worden ingebracht als
stamrechtkapitaal in een hiertoe door [A] nog op te richten besloten vennootschap
([H] B.V.).
Dit verzoek is door verweerder afgewezen.
In de maand december 2009 is de brutovergoeding
van € 700.000 door eiseres verloond. Dit bedrag is uitbetaald tot een nettobedrag
van € 236.000 in 2009 en een nettobedrag van € 100.000 in 2010. Beide bedragen
zijn in mei 2010 rechtstreeks door eiseres overgeboekt naar een derdenrekening
van een notariskantoor in [Q]. De ter zake van de vergoeding berekende loonheffing
(€ 364.000) is door eiseres aangegeven in de maand december 2009 en op 11 februari
2010 op aangifte voldaan.
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd een uitgebreide toelichting gegeven omtrent
de totstandkoming van de aan [A] betaalde vergoeding. Eén en ander kan
zakelijk als volgt worden weergegeven.
-[C] is de Zweedse tegenhanger van [I]. De aandelen zijn in handen van de Zweedse
overheid.
-Als gevolg van een gewijzigde zienswijze omtrent bonussen en ontslaguitkeringen
bij de Zweedse overheid (vergelijkbaar met de Nederlandse wetgeving inzake excessieve
beloningen) was met name de riante ontslagvergoeding die in de arbeidsovereenkomst
van [A] was opgenomen een doorn in het oog van [C].
-Dit was begin 2009 aanleiding voor [C] om met [A] – alsmede met andere werknemers
met afwijkende arbeidsovereenkomsten – in overleg te treden over aanpassing
van zijn arbeidsovereenkomst.
-Tijdens de besprekingen met [A] werd de de positie van logistiek manager “Central
Europe” vacant.
-Voor deze functie werd [A] door [C] geschikt geacht.
-Vanaf dat moment zijn beide onderwerpen gezamenlijk onderwerp van gesprek geworden.
-Uiteindelijk heeft dit geleid tot de ‘Employment Agreement’ en ‘Termination
Agreement’ van 11 november 2009. Hierdoor is de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst
beëindigd en vervangen door een nieuwe arbeidsovereenkomst.
-De nieuwe arbeidsovereenkomst had als ingangsdatum 1 juli 2009. Het hogere
salaris zoals overeengekomen in de nieuwe arbeidsovereenkomst is in november
2009 met terugwerkende kracht aan [A] uitbetaald.
-Indien [A] geen medewerking had verleend aan de aanpassing van zijn arbeidsovereenkomst
zou hij zeer waarschijnlijk zijn ontslagen.
-Hoewel het bedrag van € 700.000 in de ‘Termination Agreement’ is onderverdeeld
in € 600.000 voor de wijziging van de ontslagvergoeding en € 100.000 voor het
wegvallen van de winstdelingsregeling is het de bedoeling van partijen geweest
dat ter finale kwijting één vergoeding van € 700.000 door eiseres
aan [A] werd verstrekt. Aanvankelijk werd een vergoeding van € 600.000 overeengekomen
maar deze is verhoogd met € 100.000 in verband met het fiscale risico dat [A]
ten aanzien van de vergoeding loopt.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het
antwoord op de vraag of de vergoeding van € 700.000 is aan te merken als een
uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in artikel
11, eerste lid, letter g, van de Wet LB.
Eiseres stelt dat de vergoeding van € 700.000 moet worden gezien als een vervangende
uitkering voor gederfd of te derven loon, aangezien [A] op grond van de regeling,
zoals neergelegd in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst van 30 november 2001,
recht zou hebben op een bedrag van circa € 1.400.000 (opgebouwd uit het aantal
verstreken dienstjaren maal het jaarsalaris). Dit standpunt wordt door verweerder
bestreden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn
aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 11, eerste lid, letter g,
van de Wet LB – voorzover van belang – luidt als volgt:
“1. Tot het loon behoren niet:
(…)
g. aanspraken op periode uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven
loon, mits:
1°. deze aanspraken voorzien in aan de werknemer of gewezen werknemer toekomende
periodieke uitkeringen die niet later ingaan dan in het jaar waarin hij de leeftijd
van 65 jaar bereikt of in periodieke uitkeringen die bij zijn overlijden ingaan
en toekomen aan zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot dan wel degene met wie
hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert of heeft gevoerd en met wie
geen bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn bestaat, of aan zijn kinderen
of pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt;
2°. Voor deze aanspraken als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld
in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d of f, of de natuurlijke persoon
tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of heeft gestaan.”
Op grond van voornoemde bepaling is de stamrechtvrijstelling slechts van toepassing
indien sprake is van een vervanging van gederfd of te derven loon. Van gederfd
inkomen is volgens vaste jurisprudentie slechts sprake indien een belastingplichtige
aanspraak kan maken op dat inkomen. Het koesteren van een verwachting is hiervoor
niet voldoende. Te derven inkomsten hebben betrekking op inkomsten die onder
normale omstandigheden pas in de toekomst zouden zijn toegevloeid. Er moet alsdan
sprake zijn van een redelijke verwachting dat de loonderving ter zake waarvan
de schadeloosstelling is toegekend, zich inderdaad zal voordoen.
De bepalingen die zijn neergelegd in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst van
30 november 2001 behelzen dat indien [A] wordt ontslagen, hij recht heeft op
een vergoeding. De hoogte van deze vergoeding wordt bepaald door een formule
waarin het aantal dienstjaren een belangrijke factor is. De bepaling vereist
een recht op vergoeding dus dat sprake is van ontslag.
Vooropgesteld dient te worden dat [A] zijn werkzaamheden ten behoeve van eiseres
– weliswaar in een andere functie en met deels gewijzigde arbeidsvoorwaarden
– ook na 1 juli 2009 heeft voortgezet. De wijziging van de arbeidsvoorwaarden
had in feite tot gevolg dat [A] op verzoek van eiseres afstand heeft gedaan
van de oorspronkelijke - voor hem zeer aantrekkelijke - ontslagvergoedingsregeling.
Hiervoor is [A] door eiseres gecompenseerd met de uitkering van € 700.000. Met
andere woorden, [A] heeft voorwaardelijke rechten op een toekomstig onzekere
vergoeding ingeruild voor een zekere en direct opeisbare vergoeding. Van een
ontslagsituatie en een dientengevolge aan [A] uit te keren ontslagvergoeding
zoals omschreven in voornoemd artikel 8 is naar het oordeel van de rechtbank
dan ook geen sprake. Hieruit volgt dat de door [A] ontvangen vergoeding niet
kan worden aangemerkt als een vergoeding voor gemiste of te missen looninkomsten
door ontslag.
De omstandigheid dat – naar eiseres stelt – [A] vermoedelijk zou worden ontslagen
door eiseres indien hij niet zou meewerken aan de wijziging van de arbeidsvoorwaarden
doet hieraan niet af nu dit zich in concreto niet heeft voorgedaan.
Op grond van het voorgaande kan de vergoeding niet worden aangemerkt als loon
ter vervanging van gederfd of te derven loon. Gelet hierop bestaat er geen recht
op toepassing van de stamrechtvrijstelling en dient het beroep ongegrond te
worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. F.M. Smit
en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders,
griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 juni 2011.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BQ9216